- varen
- varen1{{/term}}〈de〉 〈plantkunde〉1 fern————————varen2{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [zich ergens heen begeven] sail2 [zich door het water bewegen] sail3 [als zeeman dienst doen] sail4 [scheepvaart uitoefenen] sail ⇒ 〈navigeren〉 navigate5 [met een luchtballon vliegen] fly, sail♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 een veilige koers varen • steer a safe course2 het schip vaart 10 knopen • the ship travels at 10 knotslangs de kust varen • sail down/up/along the coast3 hij wil gaan varen • he wants to go to sea/be a sailor4 het veer vaart tussen A en B • the ferry plies between A and B¶ alle hoop laten varen • abandon all hopeergens wel bij varen • do well out of somethingwat is er in dat kind gevaren? • what has got into that child?ten hemel varen • ascend to heavenlaat me maar eens horen hoe je gevaren bent • tell me how you got onII 〈overgankelijk werkwoord〉1 [per schip vervoeren] carry♦voorbeelden:1 passagiers over een rivier varen • carry/ferry passengers across a river
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.